Voor de familie El-Hassan is het leven elke dag een gevecht. Met hun inkomen op bijstandsniveau proberen ze rond te komen, maar de eindjes aan elkaar knopen voelt steeds meer als een onmogelijke taak. Omar (35) en zijn vrouw Layla (33) delen een klein appartement met hun vierjarige dochtertje Yasmine. Wat voor anderen vanzelfsprekend lijkt, zoals een ijsje halen of een dagje naar het park, is voor hen een luxe die ze zich niet kunnen veroorloven.
“Het doet pijn om nee te moeten zeggen tegen mijn dochter,” vertelt Layla terwijl ze naar de vloer staart. “Hoe leg je een kind uit dat een ijsje te duur is? Dat je geen geld hebt om naar de speeltuin verderop te gaan?” Haar stem breekt even, maar ze herpakt zich snel. “We proberen positief te blijven, maar het is moeilijk.”
“Ik wil vooruit, maar ik kom niet verder”
Omar, een voormalig elektricien uit Syrië, wil niets liever dan werken. “Mensen denken dat het simpel is,” legt hij uit. “Maar als je niet goed Nederlands spreekt en weinig werkervaring in dit land hebt, sta je achteraan in de rij.” Hij volgt nu een taal- en vakcursus in de hoop zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Maar zelfs dat voelt als een lange weg. “Je doet je best, maar je ziet geen resultaat. Dat vreet aan je.”
Wat hem nog meer frustreert, is het gevoel vast te zitten in een systeem dat hem tegenwerkt. “Als je een baan vindt, verlies je direct toeslagen,” zegt hij met een zucht. “Dan verdien je net iets meer, maar houd je minder over. Hoe motiveert dat iemand om vooruit te gaan?”
Layla knikt instemmend. “Het voelt alsof je gestraft wordt voor je inspanningen. Alsof het niet genoeg is dat je probeert.” Ze legt uit hoe zelfs kleine stappen vooruit meteen worden afgestraft. “Het lijkt soms makkelijker om stil te blijven staan, maar dat willen we niet.”
Hoop op betere tijden
Ondanks alles blijft het gezin dromen van een betere toekomst. “Soms fantaseren we over simpele dingen,” zegt Layla met een kleine glimlach. “Een keer een taart bakken met Yasmine. Of samen naar het strand gaan.” Ze weet dat het voorlopig bij dromen blijft, maar toch houdt ze hoop. “Als Omar straks een baan heeft, kunnen we misschien weer ademhalen.”
Omar hoopt vooral dat zijn dochter later trots op hen zal zijn. “Ik wil dat ze ziet dat we nooit hebben opgegeven, hoe moeilijk het ook was.” Maar het raakt hem zichtbaar dat mensen hen vaak verkeerd beoordelen. “Ze denken dat we lui zijn. Dat we niet willen werken. Maar ze begrijpen niet hoe zwaar het is om uit dit systeem te ontsnappen.”
Met een vastberaden blik besluit hij: “We geven niet op. Voor ons gezin, voor onze toekomst. Er komen betere tijden. Dat moet gewoon.”