Voetbal? Dat interesseert me echt niks. Ik ga niet naar een wedstrijd voor het spel of om een team aan te moedigen. Voor mij draait het om iets anders: de kans om te rellen en te vernielen. Die spanning, het geluid van brekend glas, en de geur van rook – dat is wat me trekt. Of het nu gaat om een voetbalwedstrijd, een protest, of zomaar een rel, ik ben erbij. Niet meteen op de tribune, maar altijd in de buurt. Zolang er maar iets is om te slopen.
Ik volg dus niet elke wedstrijd op de voet, maar ik hou de situatie op plekken als X in de gaten. Ik kijk of er iets gebeurt, een opstootje, of een uit de hand lopende menigte, en zodra het spannend wordt, ga ik eropaf.
Ik wil die chaos, die energie om dingen kapot te maken. Misschien dat het raar klinkt voor de meesten, maar voor mij is het iets waar ik oprecht naar uitkijk.
Mijn ouders gaven me vroeger ook nooit echt een richting. Er was niemand die zich druk maakte om wat ik deed of hoe ik me gedroeg. Ik kreeg geen grenzen mee over wat goed of fout was. Misschien is dat waarom ik altijd op zoek ga naar die controle, die kracht om dingen te slopen. Het voelt als een manier om te ontsnappen aan de leegte in mezelf.
En dan heb je de politie. Ze denken dat ze me kunnen stoppen, maar ik lach om die straffen. Ze kunnen me een paar uur vasthouden of een boete geven, maar wat doet het mij?
Ik ben al vaker opgepakt, maar dat verandert niks. Als de straffen zo laag blijven, waarom zou ik stoppen? Het maakt me gewoon niks uit. Ik heb het gevoel dat ik altijd weg kan komen zonder echt iets te verliezen.
Voor de buitenwereld lijkt het misschien alsof ik mijn tijd verspilt met die rellen en vernielingen, maar voor mij is dit de enige manier om me levend te voelen. Het gaat me niet om wie wint of verliest; het gaat me om die spanning en de kans om die opgebouwde woede kwijt te kunnen. Zolang ik maar iets kan slopen, vind ik wat ik zoek.